De lange weg naar Cullaville

Verhalen van mijn reizen naar alle landen van de wereld

Hoofdstuk 13
Dzanga-Sangha
[Kameroen&Centraal Afrikaanse Republiek, 2015]

Een topless pigmeevrouw kijkt toe terwijl mijn vingers uit alle macht in het gladde, natte net klauwen om houvast te zoeken en te voorkomen dat ik verder naar beneden glij. Daar, een meter onder mij, ligt de kop van een koe die hooguit twee uur eerder geslacht is. De huid ligt uitgespreid over de laadbak van de pick-up truck, er staan twee vale plastic zakken naast waar het meeste vlees in is verpakt. Vliegen hebben deze lekkernij gevonden en liften met ons mee. De geur van de dood herinnert me aan het karkas ook als ik het nauwelijks meer kan zien: de tropische nacht staat op het punt het laatste stukje schemering uit de lucht te knijpen. Bijna al het licht dat er nog is komt uit de koplampen van de auto die ons door het oerwoud sleurt. Elke kuil in de weg zorgt ervoor dat ik richting koe schuif, waarna ik probeer me aan het net omhoog te trekken om zo hoog mogelijk te hangen voor de volgende kuil me weer naar beneden duwt. Ik wil deze lange dag niet eindigen in de lauwe overblijfselen van het dode dier.

Na een paar uur aan het net te hebben gehangen, komen we in Bayanga aan. Mijn voeten zijn drooggebleven maar ik ben nog steeds niet op mijn eindbestemming. Ik moet nog tien kilometer verder achterop een boda-boda . Dat kan er nog wel bij na vier dagen onafgebroken reizen. De jonge berijder van de motorfiets zet me uiteindelijk af bij een zijtak van de Sangha-rivier, waar het pad ophoudt. Een drijvende houten vlonder brengt me aan de overkant doordat ik aan het touw trek waarmee het vastzit aan een boom die ik niet kan zien. Totale duisternis. Dit is de entree van Sangha Lodge waar ik een paar dagen hoop te slapen. Ik heb een sms-je gestuurd, maar is dat wel aangekomen? Is er überhaupt iemand? Bijgelicht door het flauwe schijnsel van mijn telefoon loop ik naar de ingang. Ik zet mijn spullen op de grond en voel een golf opgekropte vermoeidheid door de viezigheid, die overal aan me plakt, opwellen.

Dan komt uit de verte een lichtje aangezweefd. Als het dichterbij is, zie ik in de flikkering erboven het hoofd van een witbebaarde man verschijnen. Hij zet zijn olielamp neer, steekt zijn hand uit, en zegt: ‘Boris Kester, I presume?’

[...]